Een meteoor boven de kribbe

By 25 mei 2018juni 5th, 2018Nieuws

erstmis en onheil gaan samen als twee broekspijpen van een pantalon. Met dit verschil dat de ene broekspijp langer is dan de andere. Twee dagen kerstmis tegen 363 dagen onheil, zou een pessimist zeggen. Bij die rekensom sla ik voor het gemak een schrikkel-jaar over. Onheil staat niet als een bling-bling-ster boven de kribbe, maar stort als een meteoor neer op aarde. Ik zou een kerstverhaal schrijven. Dit is mijn tweede poging in de hoop dat de Solozeilers er aan blijven kleven als een vlieg aan de lijmstrip. Onheil heeft een voyeuristisch kantje. Het maakt de ramptoerist in ons wakker. ‘Schadefreude’, heet dat op z’n Duits en komt overal voor. Getekend door het onheil dat naast mij ingeslagen is, wordt dit kerstverhaal een puntige vertelling. Twee goede bekenden blijken dodelijk ziek te zijn en daarmee voltrekt zich onder je ogen een menselijke ramp. Zo’n onheil kennen velen van ons; dat is de wet van de ouderdom. Zie dan eens Kerstmis te vieren. Kerstmis, met een overdaad aan goede bedoelingen en het kerkelijk gezang. Aan het front in de Eerste Wereldoorlog hoorde men aan de andere zijde kerstliederen zingen en werd het schieten even stilgelegd. Een wreder lot valt niet gauw te bedenken. Waarom raakt mij het toch ieder jaar weer een middeleeuws kerstlied te horen? Wat doet het kind in mij opstaan om, ondanks alle ellende, iets te vieren, een illusie te scheppen, met familie en vrienden in die twee dagen het noodlot buiten te houden?

We schrijven er wenskaarten aan vooraf. Bij ons thuis werd het koper bijtijds op tafel gelegd en met de hand gepoetst. Ik mocht graag uitwrijven. Het zijn de rituelen die het feest aankondigen. De originele doos met versieringen bewaar ik voorzichtig. Broos karton met een roestig nietje. Als uitgeschreven katholiek bezit ik een kerststal en als het lukt staat het geval met figuren in de kamer. Waarvoor? Als u het mij vraagt dan weet ik dat pas te vertellen als ik er aan gewend ben dat zoiets als een getimmerd huisje, met riet gedekt en figuren die daar stil staan te wezen, ook maar een verhaal in een verhaal zijn. De verstilling die dit schouwspel vasthoudt, is het echte begin van dit kerstverhaal. Kijkt u allereerst naar de foto boven dit stuk, dan beseft u dat er een grote dosis geluk en doorzettingsvermogen nodig is om te overleven. De nooit vervelende dichter Remco Campert zei het eerder: ‘Oud worden is niet voor mietjes’. Laat dat het parool blijven voor de mensen die kerstmis vieren en dit een vorm van overleven vinden. Met elkaar hopelijk, om het ‘über’woord v.r.e.d.e. te vermijden. Juist kerstmis maakt kleine woorden groot en loodzwaar beladen. De een verstopt zich voor zoveel zwaarte in huis of begraaft zich in een krant. Troost u, ze gaan over, die twee kerstdagen. Je zou met Campert kunnen zeggen: ‘Kerstmis is niet voor mietjes’. Jean Le Cam kan het weten en navertellen.

Waarom kerstmis vieren
‘Geef mij drie redenen waarom je Kerstmis wilt vieren’. Met die licht verwijtende toon in haar stem belde Anita, een stem als een falset, een te hoog ingezette tirade die door de lengte van de zin, alsmaar meer begon te zakken en bijna in een zacht huilen over ging. Een zacht gehuil, alsof haar bankpas zonet geweigerd is door de betaalautomaat en niemand verder in de rij achter haar, een teken van hulp of een blijk van verstandhouding geeft. Anita, mijn opwaarts zwevende vriendin. Anonieme Anita. Iemand die nooit in een overlijdensadvertentie genoemd zal worden. “Onze hartsvriendin Annemieke is er opeens niet meer, een leegte laat je achter; wat verschrikkelijk voor haar man Ewoud en de kinderen: Bas en Roderickâ€, (met jolige lettertjes daarnaast het  levensteken, Bint, de huislabrador met zijn zwarte pootafdruk). ‘O nee, vergeet het Anita, zo ben ik niet. Met drie argumenten mijn Kerstmis bederven is zielig van je’. ‘Wat noem jíj zielig eikel, je bent geen feestmuts en geen kerstmis en toch verschuil je je lekker in je hela-hola-familie-gedoe om de gestrande zeiler in de dol-dwaze-decemberdagen uit te hangen. Zei je niet laatst tegen me: ‘Als er een BergnerSolo onder de kerstboom zou staan, dan zeg ik geen nee? Kom op met drie argumenten, ik wil ze horen en anders steek je die Kerststaaf maar in je onwelvoegelijkheid of in je hoorn des overvloeds. Luister je?’

Een mandje met
Argumenteren tegen het kerstfeest is altijd achteraf praten. Je doet, je moet en al dat gezever over moraal, dat houdt nooit op met een kerstkransje en het vastberaden kadootje. Anita stelde een vraag en dat hield me dagen daarna bezig. In de auto zag ik de rij voor me aan de kassa en de spullen die zich in het mandje opstapelden. Canberry-saus: wat doe je er de rest van het jaar mee naast het everzwijn of de reeënrollade? Andere volkeren smeren het misschien over hun genitaliën en bezweren er de boze geest mee. Smeren en bezweren. Mijn mandje raakt gevuld. Waar ligt het ongeluk in mijn mandje? Zweefmeisje Anita heeft mij er toe gebracht te bekennen dat ik, dat hele kerstmisgedoe, die dágen die Kerstmis heten, als een puist in mijn gezicht meedraag. Zo’n ontstoken, gloeiende wang die pijn doet als je lacht en de spiegel vult met een puntberg als de Fujivulkaan. Waarom komt A. uitgerekend met zo’n proletenvraag die iedereen toch voor zichzelf lijdzaam in de Ikea, of thuis met ‘Das ganze Pie-Pa-Po’, moet zien uit te vullen?

Onheil bedekken
Ik houd mijn ogen dicht en moet naar lucht happen. Zie het grote grijnzen van de kwel-geest SantaClaus, zijn arreslee en de weerzinwekkende soundbites uit speakers. Tingel-tangel Ho-Ho-Ho-man met brede riem om zijn pens. Mij komt dit kerstgedoe voor als een neurotische hang naar kunstmatigheid om de harde werkelijkheid met een deken van nepsneeuw af te dekken. Onder die deken blijft een wereld spoken waarin er naast de idylle, honger en dood bestaat. Kerstmis is als kunstsneeuw, een bijelkaar geveegd zooitje symbolen en heilspreuken. Een bizar idee over de maakbare wereld van vrede. Een met kunstsneeuw bedekte kerststukje, is het symbool van de opgewekte narcose tegen het lijden dat niet te verklaren is en als onheil inslaat. O, laat de zieken geloven dat er een God is en een Verlosser, maar durf tenminste ook te zeggen dat het hele kerst-mechaniek een menselijk en wat stumperige protese is tegen het grote noodlot van ziekte, dood en verderf.

Geloven
‘Als er geen dood zou zijn en geen sex, dan zou de mens geen geloof hebben’, zegt mijn huisarts. En die kan het weten. Die eet geen oesters meer nadat hij op de patho-logische afdeling moest leren snijden in lever, galblaas en zo meer. Hij gunt mij het oester eten. Zelf is hij een vegetariër met af en toe een Bifi-worst. Geen fundamentalist met een ecologisch voetspoor in zijn schaduw. Er spookt niets bij hem dat hem kan bespringen op een angstig moment. Daarvoor heeft hij te veel gezien en aangeraakt. Een man die de wreedheid van het lot kent en met een zweep de valse argumenten over vrede en naastenliefde graag een heis geeft. ‘Hypocrisie is een moreel failliet van menselijke waardigheid’. Een furieus man die zijn vak verstaat en niet in godsdienstlessen gelooft. Het is voor hem moeilijk te aanvaarden dat mensen het liefst aan een godsbeeld vasthouden. Zich aan een grotere macht willen onderwerpen. In net zo grote getale als er kerstbomen zijn. Een gelovige meent te weten dat het lot voorbestemd is. De nietgelovige blijft gissen en vergaart daarmee zijn geluk.

Drijvende lichtjes
De betoverde kerststal laat een lichtje schijnen in de duistere woonkamer. Harsgeur van dennentakken, een stalletje met een os en een ezel, de figuren staan er roerloos bij.
Een deurtje gaat open en ik kruip naarbinnen. Ik glij eenvoudig door het poortje onder een palmboom weg. De grote ruimte in, een leeg veld met schaduwen en zandheuvels.
Verderop begint een stroming bij een oever. Zweven en zwemmen. De golven stroomden langs mij heen en het water trok me al drijvend mee naar een diepe geul. Feloekas op de Nijl. Was ik in de Nijl? Het water trok weer met kabbelende golfjes aan mij en bracht me teder naar de puntig gesneden boten. Zo dichtbij, dat ik de zeilen van doeken genaaid tegen elkaar aan hoorde schuren. Een dunne bries liet even de zeilen klapperen. Alles werd hier witter, als een bekraste ijsvloer in de winter. Het water werd lichter van kleur; een spoor van melk volgde als een witte staart achter mij. Drie krokodillen naderden. Zat plotseling op een witte surfplank die vooruit dreef. Twee krokodillen hapten met hun kaken rechts van mij in de zijkant van het polyesther. Uit angst stond ik in een reflex verschrikt op. Ontdekte dat ik nu in een wit stalen vlet mijn evenwicht hield. Een kleine krokodil hield zich stil tussen mijn voeten en bewoog niet. ‘Straks wordt hij opgesneden en opgegeten’, dacht ik. ‘Het witte vlees zal uit zijn geschubte huid barsten, in Surimi-staafjes zal zijn lichaam openliggen’. Melk drupte van mijn mouwen het water in. Het wateroppervlak weerspiegelde een breed stralend licht. Ik voer in het bootje met de stroming mee. Wiegend, langzaam vooruit getrokken. Door het zachte wiegen rolt mijn hoofd op en neer. Hoe kan het toch dat ik mijn hoofd laat rollen? Hier is dit bootje de kribbe in de stal geworden. Een kribbe, in een donkere nacht. Een hemelsgewelf boven mij, een kolvend schouwspel van sterrennevels en meteoren stortte zich over mij uit. 

Eindelijk heb ik een antwoord gevonden, zweefmeisje. Drie antwoorden heb ik op jouw Fuji-vraag. Ja, ik wil opnieuw geboren worden met Kerstmis. Ja, ik durf voor een dag of iets langer een kerststal op te bouwen. Betekenis te geven aan de dingen die met Kerst uit de kast komen. Om nu eens te proberen, vooral dit jaar, een klein feest van innerlijke vrede te stichten. Die overwinning deel ik straks met anderen. Een feestje van licht met mijn dierbaren en geliefden tegen de wreedheid. We houden het onheil voor een dag of wat buiten. Ik zag al drijvend andere bootjes, met lichtjes op. Wist je dat we dezelfde richting op drijven, wist je dat? Hoor je mij?

December 2009, John Wilson

Fotoverantwoording:
De Volkskrant
Sportbijlage, Woensdag 7 januari 2009.
>De omgeslagen boot van Le Cam tijdens de Vendée Globe race, 200 zeemijlen ten westen van Kaap Hoorn.<