Wie enig gevoel voor sport heeft kan zich als zeiler verplaatsen in het lief en leed van de wielrennerij. Het is zomer en de Tour de France op de buis missen is als een zomer zonder zwaluwen. Het gezweet en het spel van de kopmannen en hun helpers: wie plaatst zichzelf niet op de fiets door de Alpen of in een massasprint door de straten van Bordeaux? Sporten is zichzelf meten met de Tour. Kortom: de Tour hoort erbij als een zeil op een Solo. Wie een beetje de uitslagen volgt kan zich indenken hoe een Amstrongtype in het Soloveld zijn plaats in 2010 moet afstaan. Hoe Cavendish aan zijn finish werkt, wat de nieuwe fiets voor de tijdrit of in de bergen het winnen doet bereiken. Ook wij als zeilers smeren de derailleur, houden van het kettingnokje dat Schleck iets te lang aan de kant zette. Wij kennen dezelfde fanatieke trekjes als de mechaniekers die ’s nachts, als de renners na een verdiende ritzege liggen te slapen, nog even de spulletje helemaal picobello in orde brengen. Wie ligt er niet ’s nachts in zijn mandje rollend, de Solo voor de wedstrijddag helemaal van A tot Z in orde te maken?
Maar La France, dat hoofdstuk hebben de Quiberon-gangers intussen meegemaakt, is grillig en mooi tegelijk. Frau Jorritsma van Almere nam de onfortuinlijke uitdrukking in de mond die haar later zó kwalijk is genomen dat niemand dit meer durfde te herhalen: ‘Frankrijk is een mooi land, maar jammer dat er Fransen wonen’. Tja, dan heb je toch de zaak niet begrepen, noch de culturele band met elkaar onderkend. Niet alleen denk ik aan de Verlichting, de filosofische kanttekeningen die ons wijsheid en vreugde om het bestaan met een morele plicht heeft opgezadeld, maar ook daarbij de verleiding, de sensualiteit en elegantie. Daar hebben wij alleen het Zeeuws Meisje tegenover: ‘En geen cent te veel hoor!’ Leg dat maar eens aan je Franse zuiderburen uit. Het gevoel van sublieme eigenwaarde is ook zo’n Frans voorbeeld dat een cultuurclash veroorzaakt. Wij houden het overleg, de middenweg, de consensus-politiek die we vol zelfkastijding zelf graag het Poldermodel noemen. Neen. De Fransen houden de luiken dicht en alles daarachter is een mysterie. Van Markies De Sade tot Serge Gainsbourg, al is de laatste van 101 jaar geleden. Fransen hebben iets meer durf bij het toepassen van vernieuwingen, maar daar blijft het dan weer te lang bij. Neem de Concorde. En het Minitel, dat kleine huiscomputertje uit de jaren zeventig! Tja, dan zijn de Hollanders weer met hun design op de wereldvloer aanwezig, waar de Fransman de nieuwe Renault of Citroën in elkaar schroeft.
Het compliment: het zeilen bij de Fransen is van een ander kaliber. Die gasten hebben zo’n lange kustlijn dat ze het hele jaar kunnen doorvaren. De Franse zeezeilers zijn gevreesd om hun moed en echt wereldberoemd. Daarbij hebben zij een slim netwerk om de sportprestaties te verbeteren. (Anelka en zijn Le Foot-vrindjes houd ik hier even buiten beeld). De Franse woensdag is een hobby- en sportdag, want de school is dan dicht. Men gaat schermen, turnen, zeilen, viool spelen, ballet dansen, voetballen en veel huiswerk maken. Men leert er de gedichten uit het hoofd. Naast de geest is het ook het lichaam dat voor alles meetelt. En ja, wie bij dit verschil toch als het beste uit de bus komt, is relatief: overgewicht komt zelfs in Frankrijk voor. Maar ondertussen: wie in St. Pierre de Quiberon heeft rondgekeken, begrijpt dat het zeilen voor de Fransen zo veel meer is dan een tijdverdrijf. Zoals wij de kleintjes al leren zwemmen en schaatsen, zo zit het odium van de zee al snel in de Franse neus. Daar krijg je diepe gedachten van, al heb ik Jean-Paul Sartre nooit zien zwemmen of zeilen. Een filosoof hoeft dit niet te kunnen. Maar een beetje zeiler die niet kan filosoferen, fietst voor het peloton uit de laatste vijf kilometers, alsof die de koers gaat winnen en Cavendish je nooit zal inhalen.
John Wilson